Dit spel kun je spelen met de letter, plaatje, woordje van alle kernen.
Er bestaat een bingokaart voor als je de rondjes gebruikt en een voor de rechthoekige kaartjes.
Geef de kinderen die het bingospel gaan spelen allemaal een lege bingokaart. 
Ieder kind heeft vijf kaartjes met een plaatje nodig. De vijf kaartjes leggen ze op de lege rode vakken van de lege bingokaart. Wie het eerst alle woorden ipv de plaatjes van zijn of haar kaart heeft, is de winnaar van dit spel en mag alle woorden nog een keer lezen.

Deze kaarten (10 verschillende) kun je op verschillende manieren gebruiken.
- plak op iedere kaart een kaartje met een afbeelding (van letter, plaatje, woordje ). Hang deze in een door jouw gekozen ruimte. Laat de kinderen de kaarten zoeken en het woord van het plaatje opschrijven.

- Plak op iedere kaart een plaatje en geef 11 kaartjes met woorden. Eén woordje extra dus. De kinderen moeten erachter komen van welk woordje geen plaatje te vinden is.
- Neem twee kaarten en plak op iedere kaart een letter (van letter, plaatje, woordje ) bijvoorbeeld de o en de oo. Geef alleen kaartjes met plaatjes waarbij je de letter o of oo in het midden hoort. Laat de kinderen deze bij de juiste kaart leggen en daarna opschrijven.
Er staan op de pagina ook verschillende lijntjesbladen om de woorden op te kunnen schrijven.

 Bij dit spel hoort het spelbord (met ronde of rechthoekig vakken), twee speelkaarten, twee pionnen, een dobbelsteen en tien kaartjes van letter, plaatje, woordje. Leg op de speelkaarten bij iedere speler vijf kaartjes met plaatjes en op het spelbord tien kaartjes met dezelfde woorden (op ieder gekleurd vak een kaartje).
Zet de twee pionnen op het vakje start. Het eerste kind gaat met het aantal plaatsen wat de dobbelsteen aangeeft vooruit. Wanneer hij/zij op een woord komt waar de speler een plaatjes van heeft mag hij/zij deze pakken en omwisselen op de eigen speelkaart voor het woordje. Komt de speler op een zak dan moet er een woordje teruggelegd worden en op de staf, dan mag de speler nog een keer gooien. Komt hij/zij op een woordje van de tegenspeler dan gebeurd er niets. Wie heeft het eerst alle plaatjes omgeruild heeft voor de woordjes is de winnaar.

 Bij dit spel hoort een geheimschriftkaart. Deze kun je zelf met de al aangeboden letters gebruiken (met de kaartjes van letter, plaatje, woordje)Verder krijg je rondjes met Sinterklaas afbeeldingen, tien woordkaarten om de Sinterklaasrondjes op te plakken. De kinderen moeten met behulp van de geheimschrift kaart de woorden ontdekken van de woordkaarten. 

Je kan er ook voor kiezen om kinderen met de geheimschrift kaart voor andere woorden te laten maken. 
De woorden kies jezelf uit, dus je kan er voor kiezen om woorden te gebruiken waarvan ook weer bij letter, plaatje, woordje een afbeelding van is. Zo kunnen ze deze bij de tien woordkaarten neerleggen. Mogelijkheden genoeg met één spel.

 Bij dit spel hoort een A3 kaart om de plaatjes of woorden van de kaartjes op te plakken. Verder heb je tien kartonnen/plastic bekers nodig om op dezelfde manier te stapelen als de voorbeeldkaart. Dus wanneer je op de voorbeeldkaart de woorden plakt (van letter plaatje woord), moet je op de beker de plaatjes (van letter plaatje woord) van deze woorden plakken. Zo kunnen ze door de woorden te lezen de bekers op dezelfde manier stapelen als het voorbeeld op de kaart. Dit spel is oneindig te gebruiken door er steeds andere kaartjes op de plakken. Lamineer voor langdurig gebruik de voorbeeldkaart.